Het lage percentage bosgebied in Vlaanderen mag geen fetisj zijn voor het beleid.

door Boudewijn Bouckaert – www.doorbraak.be .

Begin negentiger jaren van vorige eeuw zaten we aan ons tv-toestel gekluisterd voor de onopgehelderde mysteries rond de moorden in Beernem. De serie De Bossen van Vlaanderen kreeg er onverwacht nog een episode bij met de soap rond de Vlaamse boskaart, het juridisch tovermiddel om 12.500 hectare van de 65.000 hectare aan zonevreemde bossen te redden. De boskaart, opgemaakt onder de stuwing van N-VA-volksvertegenwoordiger Wilfried, bijgenaamd de Ruimtelijke Ordenings-Vandaele, en uitgevoerd door de Vlaamse administratie met behulp van helikopters, klasseerde talrijke bossnippers, gelegen op gronden waarop reeds bouw- en industriële projecten waren gepland, als waardevol bos. Het juridisch gevolg hiervan was dat de bossnippers voorlopig niet meer mogen gekapt worden totdat een openbaar onderzoek het bos al dan niet definitief als waardevol klasseerde, en dat vele Vlamingen hun bouwplannen of hun lucratieve verkoopplannen in rook zagen opgaan. De minister-president voorkwam een volksopstand door solo, zoals het een chef in een ‘chef-Sache’ betaamt, de boskaart in de versnipperaar te stoppen.

Meer bos

Dat bossen, in dit geïndustrialiseerd en geürbaniseerd tijdperk, bijdragen aan de kwaliteit van het leven, betwist niemand. Wie geniet er niet van een ontspannende wandeling of een inspannende joggingspartij door de zuilengalerij van hoogstammen onder het heerlijk ruisend bladerdak ? Sinds de Romantiek prijken bossen hoog op de lijst van geluksfactoren. Bovendien genereren bossen een ecologische meerwaarde omdat ze CO2 opslaan en zo de klimaatopwarming afremmen. Een beleid gericht op bosbehoud en bosuitbreiding valt dus zeker te verdedigen.

De vraag is echter of de bossen daarom per se op het lapje grond, dat we het Vlaams gewest noemen, moeten gelegen zijn. Steevast wordt er door de groene meisjes en jongens fromallparties gezwaaid met het lage oppervlaktepercentage bos in Vlaanderen en de nood dit percentage per se op te krikken. Zo’n een percentage is echter totaal arbitrair, want het gaat ervan uit dat Vlaanderen een eiland is en dat de Vlaming zijn bosgenot per se in Vlaanderen moet consumeren of dat onze bijdrage tot CO2-reductie via herbebossing per se in Vlaanderen moet gebeuren. Een inwoner van het bosarme West-Vlaanderen hoeft maar eventjes op de gaspedaal te duwen en bevindt zich meteen in de bosrijke gebieden van Henegouwen of Noord-Frankrijk. Als we België als relevante oppervlakte-entiteit nemen, bemerken we dat het bosareaal sinds de negentiende eeuw gestegen is ten gevolge van het afnemend gebruik van grond voor de landbouw. Het lage percentage bosgebied in Vlaanderen mag dus geen fetisj zijn voor het beleid. We moeten ook kijken naar wat rond Vlaanderen ligt en bijgevolg bijdraagt tot het bosgenot van de Vlaming.

uilenbos

Groene Stalin

Deze redenering geldt ook voor het ecologisch impact van bossen. Vlaanderen kan beter bossen subsidiëren in dunbevolkte gebieden in plaats van hier tonnen geld uit te geven aan onteigenings- en planschadevergoedingen voor slechts beperkte boswinst. Bovendien moeten we ons erbij neerleggen dat Vlaanderen van oudsher een verspreid bewoningspatroon kent, dat weliswaar beleidsmatig versterkt is door goedkope spoorwegabonnementen en de door de ruimtelijke ordening georganiseerde lintbebouwing. Dat draait men nooit meer terug tenzij er een groene Stalin opduikt die overgaat tot massadeportatie van gesuburbaniseerde Vlamingen en massadestructie van villa’s in de buitengebieden.

Zonder groene Stalin zal Vlaanderen nooit Holland worden, waar men de indruk heeft dat er quasi niemand woont tenzij men achter bomenrijen en struiken duikt en dan als dozen op- en nevengestapelde huisjes ontdekt waar honderden gezinnen knusjes op een kleine oppervlakte samenhokken. Die situatie is overigens alleen maar kenmerkend voor West-Nederland. In de provincies Brabant, Limburg, Gelderland, Overijsel, Groningen en Friesland is het patroon van verspreide bewoning niet substantieel verschillend van Vlaanderen. Slechts als men deze historische gegroeide en grotendeels onomkeerbare realiteit van Vlaanderen erkend en van alle utopische droombeelden afstand doet, kan men een ruimtelijke beleid van ‘piecemeal engineering’, zoals Popper dat zo mooi zei, voeren. Zo een ruimtelijk beleid moet inhouden dat men de verspreide bewoning in de ‘buitengebieden’ afremt en de bewoning rond stads- en dorpskernen stimuleert. Zo een beleid kan jonge Vlaamse gezinnen, die liefst geen uren in de file naar hun werk willen staan, misschien wel bekoren.

Boshoekstraat 109 dreef

Bouwgrond

De Vlaamse bouwmeester Leo Van Broeck, die visie en pragmatisme verrassend goed combineert, heeft gelijk wanneer hij zegt dat ruimtelijke planners demografisch gezien veel te veel bouwgrond hebben voorzien. In de buitengebieden zou er dus best bouwgebied sneuvelen, maar in de directe omgeving van stads- en dorpskernen zou er best wat bouwgrond kunnen bijkomen. Op die wijze gaan Vlamingen wat dichter bij hun werk, de scholen voor hun kinderen, de centra voor winkelen en amusement wonen, zonder ze daarom te moeten opstapelen in dozen van huizen zoals in Holland.

De vraag is hoe deze ‘switch’ van bouwen in buitengebied naar bouwen rond kernen het best gebeurt. Als we het met de huidige bureaucratische methodes van de ruimtelijke ordening moeten doen, kan het nog decennia duren en missen we vele treinen. De huidige bureaucratische methodes vereisen dat eerst de ruimtelijke plannen worden herzien, met alle slopende administratiefrechtelijke processen en inspraakprocedures vandien. Eigenaars die bouwrechten verliezen moeten dan gecompenseerd worden via planschade, wat ook meestal uitloopt op zenuwslopende processen. Eigenaars die bouwrechten verwerven krijgen dan een belastingbrief aangesmeerd in de vorm van planbaten. Op dit parcours liggen allerlei wolfijzers en schietgeweren, die leiden tot administratiefrechtelijke en civielrechtelijke procedures.

Boshoekstraat 93 zonnepanelen

TDR

Wil Vlaanderen vaart zetten achter de ‘switch’ dan moet er voor meer directe methodes gekozen worden. Reeds jaren pleitten ikzelf en Filip Loosveldt, de vroegere voorzitter van Vlacoro, ervoor het TDR-systeem (‘transferable development rights’) in Vlaanderen in te voeren. Zo’n een systeem komt erop neer dat eigenaars van gronden met bouwrechten, waarvoor geen belangstelling voor ontwikkeling op de markt bestaat, hun bouwrechten kunnen ruilen of verkopen aan eigenaars van gronden zonder bouwrechten, waarvoor wel belangstelling voor ontwikkeling op de markt bestaan. Dit marktproces verloopt uiteraard binnen het algemeen ruimtelijk kader, bepaald door de overheid. Stel bijvoorbeeld dat de overheid meer bouwgrond wil in gemeentes zoals Hove en Edegem, in de buurt van Antwerpen, en minder in Kempense gemeenten zoals Zoersel, Sint-Job-in ’t Goor, Heist-Op-den Berg. Eigenaars met bouwrechten in deze Kempense gemeenten kunnen dan hun bouwrechten verkopen aan de eigenaars van niet-bouwgronden in Hove. Op die manier worden de omslachtige administratiefrechtelijke procedures ontweken en komt de ‘switch’ via een flexibel marktproces tot stand. Jaren geleden werd deze werkmethode in correct-plannend Vlaanderen afgebrand als ‘neoliberaal’. Nu stel ik tot mijn genoegen vast dat minister Schauvlieghe de invoering van zulke overdraagbare ontwikkelingsrechten overweegt en dat zelfs Natuurpunt ruiloperaties van bouwrechten aanbeveelt. Mocht de ‘soap’ rond de bossen van Vlaanderen wat vaart brengen in de invoering van zulke flexibele procedures, dan zal niet alleen Geert Hoste hiervan profiteren, maar ook de woon- en leefkwaliteit in Vlaanderen.

 

Foto’s (c) Gazet van Hove.